Een chromosoom is een DNA-molecuul. Chromosomen bevatten alle erfelijke informatie van een individu. Alle lichaamscellen van een individu bevatten dezelfde chromosomen.

De erfelijke informatie is opgeslagen in de vorm van DNA-strengen. De stukken DNA die informatie bevatten, noemen we genen. Genen bevinden zich, als je naar individuen binnen dezelfde soort kijkt, altijd op dezelfde plaats in een chromosoom.

Diploid

Cellen van diploïde organismen, zoals mensen en de meeste andere dieren, bevatten twee versies van elk chromosoom. Die versies noemen we homologe chromosomen; ze bevatten beiden dezelfde genen (bijvoorbeeld voor oogkleur), maar soms wel in verschillende allelen (bijvoorbeeld op het ene homologe chromosoom voor blauw, op het andere voor bruin). Een van de homologe chromosomen is van de moeder afkomstig, de ander van de vader.

Haploïde organismen hebben in hun cellen slechts 1 versie van elk chromosoom; polyploïde organismen, met meerdere homologen per chromosoom, komen ook voor.

44+2

Elke menselijke lichaamscel bevat 23 paren homologe chromosomen, 46 chromosomen in totaal. Een van die paren zijn de zogenaamde geslachtschromosomen: die bepalen het geslacht van een individu. De andere chromosomen worden automosomen genoemd.

Structuur

Chromosomen bestaan uit chromatine: een structuur van DNA-strengen die meer of minder opgevouwen zitten met een aantal eiwitten, die we histonen noemen. Als DNA afgelezen wordt voor transcriptie of DNA-replicatie, is het chromatine vrij los van structuur. Tijdens de mitose en meiose is het chromatine zeer strak opgevouwen, oftewel gespiraliseerd, waardoor je de chromosomen onder een microscoop kunt zien.