Onder invloed van het  milieu (uitwendige en inwendige factoren) kunnen genen al of niet geactiveerd worden op een bepaald moment en op een bepaalde plaats: genregulatie.

Ook het verloop van de celcyclus staat onder invloed van het milieu.

Celcyclus is het leven van een cel, vanaf zijn ontstaan uit een delende oudercel, tot aan zijn eigen deling in twee nieuwe cellen.
– Bestaat uit de interfase, mitose en celdeling
– Interfase is de tijd tussen twee mitoses en is opgedeeld in:

  • G1-fase: toename van hoeveelheid organellen en cytoplasma. De cel voert zijn functie uit. Veel cellen zitten lang in dit stadium.
  • S-fase: verdubbeling van het erfelijk materiaal door DNA-replicatie
  • G2-fase: groei van de hoeveelheid cytoplasma

– Dit maakt de cel klaar voor mitose, of kerndeling,

  • De chromosomen spiraliseren, waardoor ze zichtbaar worden
  • De kernmembraan verdwijnt
  • De chromosomen liggen geordend midden in de cel
  • De chromatiden worden uit elkaar getrokken naar beide polen van de cel
  • Aan beide celpolen zitten nu 2n chromosomen die weer despiraliseren.
  • Er ontstaan kernmembranen om de beide sets chromosomen

– De mitose wordt direct gevolgd door de celdeling

  • Verdeling van cytoplasma en organellen door insnoering van het celmembraan
  • Bij plantaardige cellen gevolgd door de vorming van de celwand.

– Na één celcyclus ben je van één diploide cel (2n) naar twee diploide (2n+2n) gegaan.
– Na de S-fase is de cel korte tijd 4n.

Groei van het gehele organismen vindt plaats door herhaaldelijk doorlopen van de celcyclus.
– Hierdoor neemt het aantal cellen toe
– Wordt beïnvloed door hormonen.
– Bijzondere situaties:

  • Herstel van weefsel na verwonding
  • Weefselkweek: kunstmatig cellen vermeerderen buiten het lichaam
  • Kanker: ontregelde celdeling als gevolg van mutaties.

Groei gaat samen met celspecialisatie: het proces waardoor cellen een specifieke structuur en functie krijgen.

  • Hierdoor vormen ze weefsels
  • Wordt veroorzaakt door verandering in activiteit van genen.

Geslachtscellen ontstaan in de geslachtsorganen door meiose of reductiedeling:
– Uit één diploïde (2n) lichaamscel ontstaan vier haploïde (n) cellen.
– Bestaat uit twee ronden van celdeling
– Meiose 1: de reductiedeling. In de interfase heeft DNA-replicatie plaatsgevonden. Elk chromosoom bestaat uit twee chromatiden.

  • De chromosomen spiraliseren, waardoor ze zichtbaar worden
  • De kernmembraan verdwijnt
  • De homologe chromosomen liggen tegenover elkaar in het midden van de cel
  • Van elk chromosomenpaar wordt één chromosoom naar elke pool van de cel getrokken
  • Gevolgd door celdeling, waarna er twee cellen zijn met n chromosomen.

– Meiose 2: gelijk aan mitose, alleen zonder DNA-replicatie. Ieder chromosoom bestaat nog steeds uit twee chromatiden.

  • De kernmembraan verdwijnt
  • De chromosomen liggen geordend in het midden van de cel
  • De chromatiden worden uit elkaar naar beide polen van de cel getrokken
  • Aan beide celpolen zitten nu n chromosomen die weer despiraliseren.
  • Er ontstaan kernmembranen, gevolgd door celdeling.

Dit onderwerp uit de subdomeinen D1 ‘Moleculaire interactie’ en E2 ‘Levenscyclus van de cel’ is onderdeel van het schoolexamen, maar wordt als voorkennis beschouwd bij het centraal examen.