Genomics is de term gebruikt voor grootschalig onderzoek naar erfelijkheid en de genen van mensen, dieren, planten en micro-organismen. Het woord genomics is afgeleid van genoom (het totaal van genen in een organisme).

Het onderzoek naar het genoom is breed en vindt in verschillende sectoren plaats, maar vooral in de biologische en medische sector en de voedselindustrie. Onderzoeken worden bijvoorbeeld gedaan aan het ontrafelen van het genoom van dieren- en plantensoorten (door te sequencen), de oorzaak en het verloop van ziekten, genexpressie onder verschillende omstandigheden, de werking en bijwerkingen van nieuwe medicijnen en veredeling van allerlei gewassen.

Bestudeerden onderzoekers voorheen één enkel gen, tegenwoordig kijken ze vaak naar honderden of zelfs duizenden genen tegelijkertijd. Een veel gebruikte techniek daarvoor is micro-array

Erfelijkheid en Kanker: Vroeger en Nu

Het toepassen van genomics in kankeronderzoek staat hoog in de lijst van veelbelovende onderzoeksterreinen. Genetische informatie, van de patient en de tumor, speelt een steeds belangrijke rol bij de diagnose en behandeling van kanker. De technologie achter genomics is nieuw, het koppelen van kanker aan genetische factoren en erfelijkheid is dat niet. Maar de rol van erfelijkheid wordt echter door de jaren heen heel verschillend beoordeeld.

Stambomen

Al meer dan twee eeuwen geleden werd er een relatie gelegd tussen erfelijkheid en kanker. Dat kon destijds leiden tot een fatalistische houding; als kanker in de familie zat was behandeling zinloos. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw gingen erfelijkheid en de familie een belangrijkere rol spelen in het medisch onderzoek. Artsen stelden stambomen op om inzicht te krijgen in bepaalde ziekten, waaronder kanker. Leden van zogeheten kankerfamilies hadden een erfelijke aanleg om kanker te krijgen. Deze aanleg bleek echter niet allesbepalend, artsen waren van mening dat ook andere factoren een rol speelden bij het ontstaan van kanker.

Depressief

Volgens sommige artsen was het helemaal niet goed dat de rol van erfelijkheid beter zichtbaar werd, omdat dit mensen negatief zou beïnvloeden. De druk van de erfelijke belasting zou mensen depressief maken en dat kon uit zichzelf al leiden tot kanker, aldus deze artsen. Aan het begin van de 20e eeuw verscheen het boek The control of a scourge van de Britse chirurg Charles P. Childe. Zijn boek zette de toon in de tijd. Childe zei dat kanker op zich niet ongeneeslijk was. Het probleem was echter dat mensen zich gewoon in hun lot schikten en niet op tijd naar de arts gingen. Daardoor konden ze niet meer genezen worden. Volgens Childe wilden mensen niet in een vroeg stadium voor diagnose naar de arts vanwege het negatieve beeld rond kanker en erfelijkheid, mensen wilden hun familie geen etiket opplakken.

Praktische rol

In de loop van de 20e eeuw werd, vooral via onderzoek in muizen, duidelijk dat erfelijke aanleg alleen niet bepaalt of iemand kanker krijgt. Begin jaren veertig was de algemene mening dat kanker slechts ontstaat wanneer verschillende factoren bij elkaar komen. Een van die factoren is erfelijke aanleg, de andere factoren komen van buitenaf. Maar hoe dit mechanisme werkte was onduidelijk. Nog lange tijd was men van mening dat de erfelijke factoren wel een rol speelden, maar dat erfelijkheid bij de behandeling van kanker geen praktische rol had. Pas in de jaren tachtig, toen nieuwe genetische technieken ontwikkeld werden, veranderde dit beeld en gingen de genetische factoren een grotere rol spelen binnen het kankeronderzoek.