Chromosonen

De dragers van erfelijk materiaal van een organisme.

23 articles

Telomeer

Een telomeer is een zich herhalend stuk DNA aan het uiteinde van elk chromosoom. Telomeren beschermen de genen die aan het eind van het chromosoom liggen tegen beschadigingen. 

RNA

RNA is een molecuul dat, net als DNA, bestaat uit een reeks aan elkaar gekoppelde nucleotiden. In de cel hebben RNA-moleculen verschillende functies rondom de eiwitsynthese.

Recombinatie

Recombinatie is de herschikking van allelen, waardoor twee ouders een nakomeling kunnen krijgen met unieke chromosomen, die een unieke combinatie van (hun) erfelijke eigenschappen bevatten.

Prenatale diagnostiek

Prenatale diagnostiek is het verrichten van onderzoek naar erfelijke afwijkingen van het ongeboren kind tijdens de zwangerschap. Er zijn verschillende vormen van prenatale diagnostiek zoals vruchtwaterpunctie, vlokkentest en echoscopie.

Polyploïdie

Een cel die van alle chromosomen meer dan twee exemplaren heeft, noemen we polyploïd.Het aantal verschillende chromosomen dat een organisme in zijn cellen heeft, wordt aangegeven met ‘n’. Het chromosoomaantal in een haploïde cel (een geslachtscel bijvoorbeeld) is n, in een diploïde cel 2n. Het aantal chromosomen verschilt per organisme. Bij mensen geldt n = 23, en dus 2n = 46; bij honden is 2n bijvoorbeeld 78, bij fruitvliegen 8.

Plasmide

Een plasmide is een klein, ringvormig DNA-molecuul in bacteriën. Bacteriën hebben, naast één eveneens ringvormig chromosoom, een aantal van zulke kleine plasmiden die zich onafhankelijk van het chromosoom kunnen verdubbelen. Sommige eukaryote cellen, zoals gist, bevatten ook plasmiden.

Mutatie

Een mutatie is een verandering in de nucleotidenvolgorde van het DNA van een organisme. Mutaties komen ook voor in het DNA of RNA van virussen. Als een mutatie ontstaat in een  geslachtscel, dan kan die mutatie worden doorgegeven aan de volgende generatie.

mtDNA

Het mitochondriaal DNA (mtDNA) is het eigen DNA van de mitochondriën. Het heeft de vorm van een ringvormig chromosoom. Mitochondriën kunnen met hun mtDNA zelf, onafhankelijk van de celkern, enkele eiwitten maken. Het mtDNA bevat onder meer de informatie om enzymen te maken die betrokken zijn bij de verbranding, de belangrijkste taak van het mitochondrium. Het mtDNA wordt meestal niet tot het genoom van een organisme gerekend.

Mitose

De mitose is het deel van de celcylcus in eukaryoten waarin de celkern en de cel zich delen. De interfase beslaat de rest van de celcyclus. Mitose is een centraal proces in de groei van weefsels en organisme.

Meiose

Meiose is het proces van celdeling waarbij vier dochtercellen ieder de helft van het aantal chromosomen van een oudercel krijgen. Meiose vindt alleen plaats in geslachtsorganen van eukaryote organismen en leidt tot de productie van geslachtscellen.

Locus

Een locus is een plaats op een chromosoom. Binnen dezelfde soort vind je de allelen van een bepaald gen altijd op hetzelfde locus.

Karyogram

Een karyogram, ook wel karyotype genoemd, is een bewerkte microscoopfoto van de gespiraliseerde chromosomen in een cel. Door een karyogram te bestuderen kunnen afwijkingen in aantal of vorm van chromosomen vastgesteld worden. Zulke afwijkingen resulteren vaak in ernstige ziektes.

Interfase

De interfase omvat het grootste deel van de eukaryote celcyclus. Naast de interfase bestaat die celcyclus uit de mitose. De meeste cellen bevinden zich het grootste deel van de tijd in de interfase. De interfase bestaat uit drie subfasen: de G1-, S-, en G2-fase.

Homozygoot

We noemen een individu homozygoot voor een bepaald locus, als zijn homologe chromosomen op dat locus gelijk zijn.

Heterozygoot

We noemen een individu heterozygoot voor een bepaald locus, als zijn homologe chromosomen op dat locus van elkaar verschillen.

Haploïd

Een cel die van alle chromosomen slechts één exemplaar heeft, noemen we haploïd.

Groeiarrest

Groeiarrest is de gebeurtenis waarbij een cel de celcyclus staakt en niet overgaat tot celdeling.

Geslachtschromosoom

Een geslachtschromosoom is een chromosoom dat bepaalt of een individu mannelijk of vrouwelijk is. Bij zoogdieren hebben vrouwtjes twee gelijkvormige geslachtschromosomen, die we X-chromosomen noemen (XX). Mannetjes hebben een X-chromosoom en een ander geslachtschromosoom: Y (XY). 

Genotype

Het genotype is de verzameling van alle erfelijke informatie van een individu. Die informatie ligt vast in het DNA op de chromosomen. Het genotype zorgt in wisselwerking met de omgeving voor een fenotype.

Diploid

Een cel die van alle chromosomen twee exemplaren heeft, noemen we diploïd. Eén exemplaar is afkomstig van de moeder, één van de vader.

Crossing over

Crossing-over is de uitwisseling van genen tussen de chromosomen van de vader en die van de moeder, tijdens de meiose. Hierdoor ontstaan recombinante chromosomen: één chromosoom bevat genen afkomstig van twee verschillende ouders.

Chromosoom

Een chromosoom is een DNA-molecuul. Chromosomen bevatten alle erfelijke informatie van een individu. Alle lichaamscellen van een individu bevatten dezelfde chromosomen.