Resultaten voor RNA

67 Results

tRNA

Transfer RNA (tRNA) is het RNA  dat tijdens de translatie de genetische informatie in het mRNA vertaalt naar aminozuren.

5

rRNA

Ribosomaal RNA (rRNA) is het RNA dat een onderdeel is van de ribosomen. Ribosomen zijn opgebouwd uit eiwitten en rRNA. rRNA zorgt tijdens de translatie voor de vorming van peptidebindingen tussen aminozuren.

14

RNA-polymerase

RNA-polymerase is het enzym dat bij transcriptie het RNA maakt. Hierbij worden de nucleotiden Guanine (G), Cytosine (C), Adenine (A) en Uracil (U) gebruikt. RNA-polymerase kan een RNA-keten zelf starten. Er is dus geen primer nodig, zoals bij DNA-polymerase. 

2

RNA-interferentie

RNA-interferentie, oftewel RNAi,  is een proces dat genexpressie remt, door het afbreken of blokkeren van mRNA-moleculen voordat translatie kan plaatsvinden.

10

RNA

RNA is een molecuul dat, net als DNA, bestaat uit een reeks aan elkaar gekoppelde nucleotiden. In de cel hebben RNA-moleculen verschillende functies rondom de eiwitsynthese.

57

mRNA

mRNA, of messenger RNA, is RNA dat nucleotide voor nucleotide overgeschreven is van een (DNA-)gen. Aan de hand van de nucleotidenvolgorde in dat mRNA wordt vervolgens een eiwit samengesteld uit aminozuren. Het overschrijven van DNA in mRNA noemen we transcriptie, het vertalen van mRNA naar eiwit heet translatie.

29

Gen

Een gen is een afgebakend stuk DNA op een chromosoom, dat in de volgorde van nucleotiden de informatie bevat voor één of meerdere specifieke eiwitten. Je kunt ook zeggen dat het gen codeert voor het eiwit. Een eiwit kan een erfelijke eigenschap tot uiting brengen, zoals bloedgroep of bloemkleur.

13

Organel

Organellen zijn als het ware de organen van een cel, met elk een eigen gespecialiseerde vorm en functie. Je kunt ook zeggen dat organellen de functionele eenheden van een cel zijn. 
Organellen komen alleen voor in eukaryote cellen en zijn elk omgeven door een eigen membraan. Prokaryote cellen hebben geen organellen.

18

Zygote

Een zygote is een eicel die bevrucht is door een zaadcel. Door mitose en celspecialisatiekan een zygote van één cel uiteindelijk uitgroeien tot een volwassen organisme. Ook na enkele celdelingen wordt nog gesproken van een zygote; daarna noemen we het organisme een embryo. In de vroege ontwikkeling bestaat een zygote nog helemaal uit stamcellen.

1

Virus

Een virus is een hoeveelheid erfelijk materiaal (DNA of RNA) met daaromheen een eiwitmantel, die levende cellen infecteert. Het DNA of RNA bevat de instructies om nieuwe viruseiwitten te maken. De eiwitmantel beschermt het erfelijk materiaal van het virus en helpt bij het binnendringen van gastheercellen. Doordat virussen de uitrusting missen om zelf eiwitten te maken, hebben ze levende cellen nodig om zich voort te planten.

4

Vacuole

De vacuole, een organel, is een met vocht gevuld blaasje omgeven door een membraan.

23

Tripletcode

De tripletcode is de code waarmee de nucleotidenvolgorde in RNA vertaald kan worden naar een aminozuurvolgorde in een eiwit.

1

Transposon

Een transposon is een stukje mobiel DNA in eukaryote cellen dat binnen het genoom van een cel van plaats kan verwisselen. Transposons worden ook wel springende genengenoemd, ook al zijn het geen echte genen en komen ze ook nooit volledig los van het DNA.

Translatie

Translatie is het ‘vertalen’ van mRNA in eiwit. Het proces vindt plaats aan de ribosomen. In de translatie wordt de nucleotidenvolgorde van het mRNA herkend, en worden de bijbehorende aminozuren aan elkaar gekoppeld tot een eiwit.

7

Transcriptiefactor

Een transcriptiefactor is een eiwit dat bindt aan de promotor van een gen. Zo zorgt een transcriptiefactor voor meer of minder transcriptie van dat gen.

3

Transcriptie

Transcriptie is het proces waarin de informatie in DNA nucleotide voor nucleotide wordt omgeschreven in RNA.

Suppressorgen

Een suppressorgen is een gen dat een eiwit produceert dat de celcyclus stillegt als DNA in een cel beschadigd is. Zo kan eerst de schade worden hersteld voordat de cel zich deelt, en wordt het beschadigde DNA niet verspreid naar de twee dochtercellen. Daarnaast zorgt een suppressorgen ervoor dat een cel met te veel of onherstelbare DNA-schade overgaat tot automatische celdood, oftewel apoptose.

2

Structuurgen

De term ‘structuurgen’ wordt gebruikt om in prokaryoten een gen aan te geven dat codeert voor een RNA of eiwit dat betrokken is bij een bepaalde activiteit in de cel.

3

Splicing

Splicing is een proces in eukaryote cellen, waarbij na de transcriptie gedeeltes uit het mRNA worden verwijderd, en de overblijvende stukken aan elkaar worden geplakt.

3

Ribosoom

Een ribosoom is het onderdeel van de cel dat eiwitten maakt. Ribosomen zijn zelf opgebouwd uit eiwitten en rRNA, en bestaan elk uit een groot en een klein deel die tijdens de eiwitsynthese bij elkaar komen. Alle levende cellen hebben ribosomen.

11

Regulatorgen

Regulatorgenen coderen voor transcriptiefactoren, die de expressie van genen kunnen reguleren.

5

Promotor

Een promotor is een specifieke sequentie in het DNA waaraan transcriptiefactorenkunnen binden. Op die manier wordt transcriptie gereguleerd.

6