Een cel die van alle chromosomen meer dan twee exemplaren heeft, noemen we polyploïd. Het aantal verschillende chromosomen dat een organisme in zijn cellen heeft, wordt aangegeven met ‘n’. Het chromosoomaantal in een haploïde cel (een geslachtscel bijvoorbeeld) is n, in een diploïde cel 2n. Het aantal chromosomen verschilt per organisme. Bij mensen geldt n = 23, en dus 2n = 46; bij honden is 2n bijvoorbeeld 78, bij fruitvliegen 8.

Triploïd en tetraploïd

Bij zoogdieren kunnen polyploïde cellen ontstaan door onregelmatigheden in de celdeling. Dat kan triploïde cellen (3n) met drie, of tetraploïde cellen (4n) met vier sets chromosomen opleveren.Triploïdie kan bijvoorbeeld ontstaan als de chromosomen tijdens de meiose niet scheiden. Dat kan leiden tot een diploïde eicel, die bij bevruchting door een haploïde zaadcel een triploïde zygote zal vormen. Tetraploïdie kan bijvoorbeeld ontstaan als in een diploïde zygote wel DNA-replicatie plaatsvindt, maar vervolgens geen mitose. Bij een volgende deling krijgen de dochtercellen een dubbele hoeveelheid, dus vier sets, chromosomen.

Polyploïdie is in mensen en andere zoogdieren niet levensvatbaar, maar sommige andere dieren, zoals amfibieën, kunnen wel polyploïd zijn. Bij planten komt polyploïdie veelvuldig voor.

 

Een haploide, diploide, triploide en tetraploide set chromosomen. De laatste twee zijn voorbeelden van polyploidie. Afbeelding van Ehamberg via Wikimedia Commons.